Oorzaken zijn waarschijnlijk dat er maar één ouder thuis is die het spijbelen zou kunnen opmerken en dat kinderen van gescheiden ouders al op jonge leeftijd allerlei beslissingen zelf mogen nemen.
Dat zegt socioloog René Veenstra van de Rijksuniversiteit Groningen.
Veenstra onderzocht de 5 procent kinderen die al op de basisschool illegaal een dagje vrij nemen en die daarmee doorgaan in het voortgezet onderwijs. Over deze groep was tot nu toe in Nederland zo goed als niets bekend, aldus de universiteit. Veenstra gebruikte gegevens uit het langlopende onderzoek naar de ontwikkeling van meer dan tweeduizend jongens en meisjes.
Een derde van alle scholieren in het voortgezet onderwijs spijbelt wel eens. Een deel van hen spijbelt wekelijks en een nog kleiner deel elke dag. Echt zorgelijk wordt het volgens Veenstra als de spijbelaars jong zijn en zelfs op de basisschool al niet verschijnen. Onderzoek heeft uitgewezen dat zulk gedrag een voorbode kan zijn voor delinquent gedrag, roken, drinken en de school helemaal links laten liggen.
Jonge spijbelaars hebben een zwakke binding met ouders en leerkrachten, blijkt uit het onderzoek. Hun binding met klasgenoten bleek niet van invloed op hun gedrag. Jongens blijven vaker weg dan meisjes. 6 procent van hen behoort tot de harde kern, maar als hun ouders gescheiden zijn, stijgt het percentage naar 13. Van de meisjes is 4 procent een notoire spijbelaar. Van de meisjes uit gebroken gezinnen blijft 11 procent geregeld weg van school.
Veenstra adviseert om kinderen die al op de basisschool beginnen met spijbelen, een mentor te geven. Die moet het kind in de gaten houden en de band tussen gezin, school en leerling versterken, omdat gebleken is dat een goede band met volwassenen tot minder spijbelen leidt. Als jonge spijbelaars geen hulp krijgen, is de kans groot dat ze in een negatieve spiraal terechtkomen, zo waarschuwt de Groningse onderzoeker.